Sarah wil een beroepsopleiding volgen bij een GRETA. Haar aanvraag is goedgekeurd, maar als ze zich meldt bij de receptie, wordt ze aangesproken door de directeur die haar vertelt dat ze de opleiding niet kan volgen met een hoofddoek. Ze verwijst naar het interne reglement met de volgende vermelding: “Volgens het beginsel van secularisme is het dragen van opvallende religieuze symbolen strikt verboden, ongeacht de leslocatie”.
GRETA is een groepering van openbare onderwijsinstellingen die voor al haar activiteiten en administratief, financieel en boekhoudkundig beheer valt onder de openbare dienst van het Ministerie van Onderwijs (Circulaire nr. 2014-009 van 4-2-2014 en het Wetboek van Onderwijs in de artikelen L423-1 en D. 423-1 tot D. 423-12).
Wat zegt de wet?
Er moeten twee situaties worden onderscheiden:
- De GRETA bevindt zich buiten het terrein van een openbare middelbare school.
- De GRETA waarvan het onderwijs wordt gegeven in een gebouw op het terrein van een openbare middelbare school:
- In het geval dat sommige opleidingen plaatsvinden in lokalen van openbare middelbare scholen, moeten we kijken naar artikel L. 141-5-1 van het Wetboek van Onderwijs, voortkomend uit de wet nr. 2004-228 van 15 maart 2004, waarin staat: “In openbare basisscholen, middelbare scholen en lycea is het dragen van tekens of kleding waarmee leerlingen opvallend een religieuze overtuiging uiten, verboden“. Dit artikel is niet van toepassing op volwassenen in het kader van een beroepsopleiding, met uitzondering van BTS-studenten en voorbereidende klassen:
“In lycea is de wet van toepassing op alle leerlingen, inclusief degenen die ingeschreven zijn voor post-baccalaureaat opleidingen (voorbereidende klassen voor grandes écoles, hogere technische secties)” (art. 2-2 van de Circulaire van 18 mei 2004 betreffende de uitvoering van wet nr. 2004-228 van 15 maart 2004).
- De administratieve rechtspraak heeft in dit verband geoordeeld dat stagiairs van de voortgezette opleiding gegeven door groeperingen van instellingen (GRETA), niet kunnen worden verboden, op basis van de wet van 15 maart 2004, tekens of kleding te dragen die een religieuze overtuiging uiten (TA Parijs 5 november 2010, nr. 0905232; TA Caen 5 april 2013, nr. 1200934).
Zij zijn gebruikers van de openbare dienst en hebben recht op eerbiediging van de godsdienstvrijheid. Volgens de Halde (die de Défenseur des droits is geworden), die zich meerdere malen over deze kwestie heeft uitgesproken, vormt de principiële weigering, uitsluitend gebaseerd op het dragen van een hoofddoek, van toegang tot een beroepsopleiding die plaatsvindt in een openbaar lyceum, een religieuze discriminatie (besluiten van de Halde nr. 2009-403 van 14 december 09 en nr. 2011-36 van 21 maart 2011).
- Twee rechterlijke uitspraken hebben echter het verbod voor een GRETA-stagiaire om een hoofddoek te dragen in een openbare onderwijsinstelling toegestaan, gebaseerd op het samenbestaan van leerlingen en stagiairs.
- De klaagster had de zaak aanhangig gemaakt bij de Administratieve Rechtbank van Melun, die in een uitspraak van 19 november 2013 erkende dat hoewel de wet van 15 maart 2004 in haar geval niet van toepassing was, de goede werking van de instelling de beperking voor haar kon rechtvaardigen.
- Deze uitspraak werd bevestigd door het Hof van Beroep van Parijs (12/10/2015, 14PA00582) en de Raad van State (2 mei 2016 N° 395270) die van mening zijn dat de gezamenlijke aanwezigheid, in dezelfde ruimte, van leerlingen en scholieren, het verbod op het dragen van een religieus teken voor de GRETA-leerling kan rechtvaardigen
Deze twee beslissingen zijn in twijfel getrokken door het Mensenrechtencomité van de VN, in zijn besluit van 14 maart 2022 (CCPR/C/134/D/2921/2016) waarin wordt gesteld dat door een vrouw te verbieden een hoofddoek te dragen tijdens een voortgezette opleiding voor volwassenen georganiseerd in een lyceum, Frankrijk het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966 heeft geschonden:
- “De weigering aan de auteur om deel te nemen aan haar opleiding terwijl ze haar hoofddoek draagt, vormt een intersectionele discriminatie gebaseerd op geslacht en religie, in strijd met artikel 26 van het Verdrag“.
- De Staat is ook verplicht om alle nodige maatregelen te nemen om soortgelijke schendingen in de toekomst te voorkomen“.
Wat moet ik doen?
Als je de toegang tot een beroepsopleiding wordt geweigerd vanwege het dragen van een religieus teken:
- Raadpleeg het interne reglement van het opleidingscentrum om kennis te nemen van eventuele onwettige bepalingen, wetende dat je niet wordt beschouwd als leerling in de zin van de wet nr. 2004-228 van 15 maart 2004.
- Als geen enkele bepaling van het reglement melding maakt van een verbod op het dragen van religieuze tekens, is er sprake van discriminatie die moet worden aangeklaagd.
- Het huishoudelijk reglement van een opleidingscentrum dat het dragen van religieuze tekens zou verbieden, is discriminerend en moet als zodanig worden aangeklaagd om door de administratie te worden gewijzigd.
- Als het verbod niet gerelateerd is aan specifieke omstandigheden die te maken hebben met hygiëne, veiligheid of openbare orde, eis dan een schriftelijke en gemotiveerde kennisgeving van de weigering die je krijgt.
- Laat de leiding van het opleidingscentrum de uitspraken zien van de HALDE of de Défenseur des droits, die de kans hebben gehad om zich uit te spreken over vergelijkbare zaken, en de beslissing van het VN-Mensenrechtencomité.
- Als de leiding van het opleidingscentrum blijft weigeren, dien dan een bezwaar in bij hen,
- Schakel de Défenseur des droits in.
- Neem contact op met Equitas die je juridische hulp zal bieden en je zal ondersteunen bij je verschillende stappen.
TOEPASSELIJKE REFERENTIES:
Artikelen, wetten, circulaires, richtlijnen: Artikel L. 141-5-1 van de Onderwijswet voortkomend uit wet nr. 2004-228 van 15 maart 2004; circulaire van het Ministerie van Onderwijs nr. 2004-084 van 18 mei 2004; wet nr. 2008-496 van 27 mei 2008 met diverse bepalingen voor aanpassing aan het Gemeenschapsrecht op het gebied van de strijd tegen discriminatie (art.2-2); Artikelen 225-1 en 225-2 van het Wetboek van Strafrecht; Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000.
Verdragen: Art.10 van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789; Art. 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Artikelen 18 en 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van 1966.
Jurisprudentie: CE 27 november 1996, nr. 170209; TA Parijs 5 november 2010, nr. 0905232; TA Caen 5 april 2013, nr. 1200934.
Besluiten: Uitspraken van de HALDE nr. 2009-403 van 14 december 09 en nr. 2011-36 van 21 maart 2011; VN-Mensenrechtencomité, 14 maart 2022, CCPR/C/134/D/2921/2016.