Het recht op weerwoord

Wat zegt de wet?

Het recht op weerwoord laat iemand die genoemd of aangeduid wordt in een publieke communicatie (geschreven pers, radio, tv) z’n eigen standpunt kenbaar maken via hetzelfde communicatiekanaal. Het recht op weerwoord is een algemeen en absoluut principe (Hof van Cassatie civ. 1, 27 juni 2018, nr. 17-21.823).

Er zijn drie verschillende regimes voor het recht op weerwoord:

1. Recht op weerwoord in de geschreven pers

Het recht op weerwoord in de geschreven pers hangt niet af van een bedoeling om te schaden bij de auteur van het artikel. Dit recht wordt geregeld door de wet van 29 juli 1881, met name artikel 13.

De wet betreft alleen de geschreven pers, of het nu dagbladen of tijdschriften zijn. Niet-gedrukte media en niet-periodieke geschreven publicaties (zoals boeken of affiches) vallen er dus buiten.

De wet van 1881 noemt vijf gevallen waarin een recht op weerwoord mogelijk is:

  1. Het recht op rectificatie van vertegenwoordigers van het openbaar gezagbetreffende hun ambtshandelingen die onjuist zijn weergegeven” (art. 12 W. 1881).
  2. Het recht op weerwoord van particulieren, in dit geval “van elke persoon die genoemd of aangeduid wordt” in een periodieke publicatie (art. 13).
  3. Het recht op weerwoord van erfgenamen van een overleden persoon wiens “nagedachtenis is aangetast” (art. 34 lid 2).
  4. Het recht op weerwoord van verenigingen die strijden tegen racisme, uitgeoefend tegen racistische laster (art. 13-1 ingevoerd door de wet nr. 90-615 van 13 juli 1990).
  5. Het recht op weerwoord van personen die buiten vervolging zijn gesteld door een sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, wanneer ze in de pers waren genoemd “naar aanleiding van een strafrechtelijke vervolging” (art. 13 lid 12).

2. Het recht op weerwoord in de audiovisuele media

Voor de audiovisuele media (tv, radio) regelt artikel 6 van de wet nr. 82-652 van 29 juli 1982 over audiovisuele communicatie het recht op weerwoord. Op dit gebied beperkt het recht op weerwoord zich tot uitspraken die de eer en goede naam kunnen aantasten van de genoemde of aangeduide persoon.

3. Het recht op weerwoord op internet

Op internet wordt dit recht geregeld door artikel 6 VI en V van de wet nr. 2004-575 van 21 juni 2004, voor het vertrouwen in de digitale economie (wet “LCEN”). Dit wordt aangevuld door het decreet nr. 2007-1527 van 24 oktober 2007 betreffende het recht op weerwoord voor online openbare communicatiediensten. Artikel 1 van dit decreet voorziet in een uitsluiting: het recht op weerwoord “kan niet worden ingeroepen wanneer gebruikers, vanwege de aard van de online openbare communicatiedienst, direct opmerkingen kunnen plaatsen bij een bericht dat hen betreft”. Het recht op weerwoord is dus uitgesloten op blogs of discussieforums, zoals X (voorheen Twitter) bijvoorbeeld.

De begunstigde van het recht op weerwoord
  • Het recht op weerwoord kan worden uitgeoefend door elke persoon die wordt genoemd of aangeduid in een krantenartikel of ander medium, of het nu gaat om een natuurlijke of rechtspersoon. Als de auteur van het weerwoord niet uitdrukkelijk is genoemd in het artikel, is het voldoende dat hij gemakkelijk identificeerbaar is (Cass. crim., 4 juni 1953).
  • Voor een rechtspersoon wordt het recht op weerwoord uitgeoefend door zijn wettelijke vertegenwoordiger.
  • In principe moet het persoonlijk worden uitgeoefend door de betrokken persoon, tenzij deze een speciale volmacht heeft gegeven aan een advocaat om dit recht namens hem uit te oefenen (Cass. crim. 22 feb. 2000, nr. 99-82.011).
De ontvanger van het recht op weerwoord

In het geval van de geschreven pers: het weerwoord moet uitdrukkelijk worden gericht aan de directeur van de publicatie door de betrokken persoon, op straffe van niet-ontvankelijkheid (Cass. civ. 2e, 29 april 1998, nr. 94-14.139) op het adres van de maatschappelijke zetel van de krant.

In het geval van internet: in principe moeten de wettelijke vermeldingen op de site het mogelijk maken om de persoon te vinden aan wie het recht op weerwoord moet worden gericht. Maar in het geval van anonieme sites of bij gebrek aan informatie, moet het recht op weerwoord worden gericht aan de host van de betreffende site, die het vervolgens zal doorsturen naar de uitgever van de website.

Om bewijsredenen is het sterk aanbevolen om het recht op weerwoord te versturen via aangetekende brief met ontvangstbevestiging.

Het verzoek tot plaatsing van het recht op weerwoord
  • Het weerwoord moet binnen drie (3) maanden worden aangevraagd na:
  1. de dag van publicatie voor geschreven pers;
  2. de uitzending van de boodschap voor audiovisuele media;
  3. het beschikbaar maken van de boodschap voor het publiek op internet.
  • De aanvrager moet aangeven op welke beschuldigingen hij wil reageren.
  • Het weerwoord moet aan bepaalde formaliteiten voldoen. Anders kan de plaatsing ervan geweigerd worden.

De inhoud van het weerwoord moet voldoen aan de wet, de goede zeden, de openbare orde en mag de belangen van derden of de eer van de journalist niet schaden (Cass. crim. 3 november 2020, nr. 19-85.276).

De auteur van het weerwoord mag geen andere onderwerpen aansnijden dan die in de betreffende publicatie. Het recht op weerwoord mag geen tribune worden .

Ook “kwaadwillige en kwetsende insinuaties” zijn voldoende om een weigering tot plaatsing te rechtvaardigen (Cass. crim., 23 maart 1993).

De omvang van het recht op weerwoord is beperkt:

In het geval van geschreven pers:

  • Het principe: het weerwoord moet beperkt blijven tot de lengte van het artikel of de uitspraken.
  • Het mag echter 50 regels bereiken, zelfs als het artikel korter is, maar mag niet langer zijn dan 200 regels, zelfs als het betreffende artikel langer is (art.13 L. 1881).

In het geval van radio en televisie:

  • De boodschap mag niet langer zijn dan dertig getypte regels en twee minuten zendtijd.
De publicatie van het recht op weerwoord
  • Als het recht op weerwoord correct wordt uitgeoefend, is de directeur van de publicatie verplicht om het in zijn geheel te publiceren zonder de inhoud te wijzigen.
  • Voor de geschreven pers moet deze plaatsing “op dezelfde plaats en in hetzelfde lettertype als het artikel dat er aanleiding toe gaf en zonder tussenvoeging” gebeuren.
  • Het recht op weerwoord wordt gratis uitgeoefend.
  • Voor geschreven pers en op internet moet de directeur van de publicatie het weerwoord binnen drie dagen na ontvangst van het verzoek plaatsen (24 uur in verkiezingstijd).
  • Voor audiovisuele media heeft hij een termijn van acht dagen.
Weigering van plaatsing van het recht op weerwoord
  • De weigering om het recht op weerwoord te plaatsen is een overtreding, terwijl het bij audiovisuele media een civiele fout is. De overtreding wordt begaan wanneer het weerwoord niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijnen en vormen wordt gepubliceerd. Zo vormen de publicatie die niet “in het nummer dat volgt op de dag na ontvangst” in de zin van artikel 13, lid 2, of de publicatie van een onvolledig weerwoord, een misdrijf.
  • Strafrechtelijk gezien kan de weigering tot plaatsing worden bestraft met een boete van 3750 euro, voor geschreven pers en op internet.

Wat te doen als je recht op weerwoord niet wordt gerespecteerd?

  • Je kunt een klacht indienen. De vervolging van de overtreding moet worden ingesteld binnen drie maanden na de datum waarop het weerwoord volgens de wet had moeten verschijnen.
  • Op civielrechtelijk gebied kun je een kort geding aanspannen. Hiermee kan de daadwerkelijke publicatie van het weerwoord worden afgedwongen en de betrokkene kan schadevergoeding eisen.
  • Je kunt een beroep doen op Equitas die je zal bijstaan in je stappen.

TOEPASSELIJKE REFERENTIES:

Artikelen 12, 13, 13-1 en 34 lid 2 van de wet van 29 juli 1881 op de persvrijheid; Artikel 6 van de wet nr. 82-652 van 29 juli 1982 op de audiovisuele communicatie zoals gewijzigd door artikel 5 van de wet nr. 2004-575 van 21 juni 2004 voor het vertrouwen in de digitale economie (“LCEN”-wet); Uitvoeringsbesluit nr. 2007-1527 van 24 oktober 2007 betreffende het recht op weerwoord; Wet nr. 90-615 van 13 juli 1990 ter bestrijding van alle racistische, antisemitische of xenofobe handelingen.

Hof van Cassatie burgerlijke kamer 1, 27 juni 2018, nr. 17-21.823; Cass. strafkamer 15 dec. 1934; Cass. strafkamer, 4 juni 1953; Cass. strafkamer 22 feb. 2000, nr. 99-82.011; Cass. burgerlijke kamer 2, 29 april 1998, nr. 94-14.139; Cass. strafkamer 3 nov. 2020, nr. 19-85.276; Cass. strafkamer, 23 maart 1993.

Op 4 mei 2025, tijdens de Belgische bekerfinale tussen Club Brugge en RSC Anderlecht, pleegden Brugse hooligans gewelddaden in Sint-Jans-Molenbeek en Jette. (...)
Deze woensdag heeft de bestuursrechter in Lille het besluit van de prefect van Nord om het associatiecontract tussen de particuliere moslimschool Averroès en de Franse staat te verbreken, ongeldig verklaard. (...)